Regie boven regels

Op 17 augustus 2020 nam architect – en filosoof – Erik Wieërs de fakkel over van Leo Van Broeck als Vlaams Bouwmeester. Als dusdanig zal de mede-oprichter van architectenbureau Collectief Noord de Vlaamse regering adviseren over publieke opdrachten en de architectuurcultuur in Vlaanderen. We hadden het met hem over zijn visie en ambities.

De ambitienota van de Vlaamse Bouwmeester heet ‘Kansen scheppen voor ontmoeting’. Die ontmoeting staat dan ook centraal in de visie van Erik Wieërs. “Dat komt voort uit de vaststelling dat het online gebeuren de fysieke ontmoeting grotendeels heeft vervangen. Je wordt daar als Team Vlaams Bouwmeester, dat toch in de eerste plaats bezig is met publieke architectuur, duidelijk mee geconfronteerd”, zegt Erik Wieërs. “Dat is op zich opvallend, want je merkt dat de mensen nood hebben aan fysieke ontmoeting. Het is de taak van de architectuur om dat op een ongedwongen manier te faciliteren, eenvoudigweg door de ruimte te voorzien. Dat is niet hetzelfde als een organisatie die een evenement organiseert dat mensen bij elkaar brengt. De publieke ruimte is een plaats waar heel veel mensen deel van uitmaken en waar ook steeds meer verschillende activiteiten plaatshebben. Vandaar onze klemtoon op ontmoetingen.”

Tussenruimte

Als gevolg van de toename van de digitale ontmoetingen valt het onderscheid tussen privaat en publiek gedeeltelijk weg. Dat stelt meteen nieuwe uitdagingen voor de architectuur. Erik Wieërs: “Veel mensen die niet over een private buitenruimte beschikken, zoeken het publieke domein op. Dat betekent dat dat domein geschikt moet zijn voor die functie. Daarnaast zie je in Vlaanderen dat alles ofwel publiek ofwel privaat is. Er bestaat geen collectieve ruimte die de functie van ‘tussenruimte’ kan opnemen. Terwijl dat net heel interessant kan zijn. Een collectieve ruimte is bijvoorbeeld de hal van een appartementsgebouw. Die is niet privaat, maar ook niet publiek toegankelijk. Zo een ruimte heeft op zich geen kwaliteiten, maar je kan er wel iets mee aanvangen. Als een aantal mensen uit een appartementsgebouw een dakterras delen, of als je een achterliggende tuin deelt met je buren, ontstaan er heel wat nieuwe mogelijkheden.”

 

Collectieve visie

Een struikelblok daarbij is dat we in Vlaanderen zo verspreid wonen. “Dat is niet alleen ecologisch een probleem, maar ook sociaal”, stelt Erik Wieërs. “Het is onze droom om zo ver mogelijk van iedereen in de stilte te wonen. Ik vind dat vreemd, want we zijn toch allemaal sociale wezens? Ik deel zelf ook een tuin met een aantal buren en ik kan het iedereen aanraden. Als we wonen een beetje meer vanuit een collectieve invalshoek benaderen, creëren we niet alleen meer ruimte om elkaar te ontmoeten, maar kunnen we ook de klimaatuitdagingen beter aanpakken. Vandaar mijn overtuiging dat zowel de architectuur als de vastgoedsector daar veel meer op moeten inzetten. Maar je hebt natuurlijk het economische aspect dat dikwijls roet in het eten gooit. Een ontwikkelaar koopt een stuk grond, bebouwt het en probeert het vervolgens opnieuw te verkopen met zoveel mogelijk winst. Dat doet hij door het op te delen in stukjes en die vervolgens apart te verkopen. Vanuit winstoogmerk is dat wellicht de beste oplossing. Maar je zou ook een coöperatieve kunnen oprichten die eigenaar blijft van de grond, waardoor de woningen veel betaalbaarder worden en je een woonconcept krijgt dat veel socialer en gemeenschappelijker wordt. Steeds meer ontwikkelaars zetten in op deelwagens en gedeelde ruimtes, maar ze kunnen daar volgens mij nog verder in gaan.”

Het is de taak van de architectuur om de ontmoeting op een ongedwongen manier te faciliteren,
eenvoudigweg door de ruimte te voorzien.

Participatie

Het thema ‘ontmoeten’ heeft ook betrekking op het ontwerpproces zelf. Het vergunningstraject van grote projecten verloopt de laatste jaren dikwijls heel stroef. Burgers kijken uitermate kritisch naar veranderingen in hun leefomgeving en dat heeft dan weer een invloed op de politieke beslissingskracht. Erik Wieërs: “Als ik het over ontmoetingen heb, bedoel ik zeker ook de ontmoeting tussen de verschillende stakeholders bij een ontwikkeling: de buurtbewoners, de experts, de overheid … Je ziet heel veel conflicten die te maken hebben met het feit dat wij ook juridisch en maatschappelijk die opsplitsing tussen publieke en private ruimte hanteren. Als er beslist wordt om ergens windmolens te plaatsen, gaan de buurtbewoners meteen steigeren en trekken ze naar de Raad van State. Iedereen kan het erover eens zijn dat we die molens nodig hebben, maar niemand wil ze in zijn achtertuin. Zo raken we niet verder, natuurlijk. Daarom heb je bij zulke publieke projecten een degelijk participatieproject nodig. Dat is niet hetzelfde als co-creatie, daar geloof ik minder in. Ik vind dat je de ontwerpers moet laten ontwerpen. Je moet de buurt al in een vroeg stadium bij het proces betrekken. Als je als overheid een architect engageert, stel je altijd een vraag. Reeds op het moment dat je die vraag wil formuleren, moet je je tot de buurt richten. Zij moeten inspraak krijgen over wat ze nodig hebben.”

Je hebt bij publieke projecten een degelijk participatieproject nodig.
Je moet de buurt al in een vroeg stadium bij het proces betrekken.

Teruggeven aan de buurt

Die spanning is er niet alleen bij publieke ontwikkelingen, maar ook bij private. Erik Wieërs: “Het is een menselijke reflex: mensen hebben het liefst dat er niets verandert. Wie tegenover een bouwgrond woont, staat daar dus dikwijls niet positief tegenover. Daarom is het ook zo belangrijk om goed te communiceren met de buurt. Je merkt dat veel ontwikkelaars daar rekening mee houden en echt iets willen teruggeven aan de buurt. Als je bijvoorbeeld bij een project ook een plein voorziet dat voor de hele buurt toegankelijk is, krijg je meteen een heel ander verhaal. Projectontwikkelaars hebben het vaak over de kwaliteit van hun projecten. Daarbij bedoelen ze dan vooral de kwaliteit die ze hun kopers aanbieden. Er zou ook wat meer nadruk mogen liggen op de kwaliteit die ze toevoegen aan de buurt.”

 

Architectuurkwaliteit

Een probleem als je het over kwaliteit hebt, is dat het als een subjectief gegeven, een individueel smaakoordeel, gezien wordt. Daarom wil de Vlaamse Bouwmeester ook criteria formuleren rond bepaalde aspecten die minder meetbaar en kwantificeerbaar zijn. Erik Wieërs: “De meeste mensen splitsen architectuur op in twee delen: enerzijds zijn er een aantal praktische aspecten zoals de brandveiligheid, de afmetingen … en anderzijds is er het esthetische. Als wij bij Collectief Noord over projecten praten, vallen de woorden mooi of lelijk niet. Het gaat nooit om smaak, wel over hoe we die praktische aspecten ruimtelijk en architecturaal in een bepaalde context kunnen omzetten. Vraag dus aan de mensen wat ze belangrijk vinden op ruimtelijk vlak, vraag naar hun ambities naar de toekomst toe … Als je op die manier alle kwaliteiten kan formuleren, heb je de mogelijkheid om daar met je ontwerp effectief een antwoord op te bieden. Dat gaat dan niet over de stijl of de kleur of de architectuur op zich. Maar we moeten de mensen eerst aanleren wat architectuurkwaliteit precies inhoudt. Dat is iets waar we met ons team heel nadrukkelijk op inzetten. We doen het bijvoorbeeld als we een gemeentebestuur begeleiden bij een project en ambities proberen te formuleren voor een wedstrijd. Voor mij is dat altijd een beetje een les in architectuurkwaliteit.”

 

Projectregisseur

Blijft de vraag hoe je die architectuurkwaliteit concreet stuurt. Volgens Erik Wieërs is het opleggen van algemene reglementen alleszins niet de oplossing. “Er zijn allerlei reglementen om de kwaliteit te sturen, maar daar geloof ik niet in”, zegt hij. “Een bouwreglement dient enkel om het ergste te voorkomen. Dat gaat bijvoorbeeld om de maximale toegestane hoogte, omdat het nadelig is voor de buurt als je nog hoger bouwt. Maar dat zegt nog niets over de kwaliteit van het gebouw. Het zou kunnen dat een gebouw dat iets hoger is net veel duurzamer is en beter aansluit bij zijn context. Misschien speelt het wel verstandiger in op wat de maatschappij daar op dat moment vraagt. Je kan kwaliteit dus niet in regels vatten. Er is een tendens in de stedenbouw om steeds meer verantwoordelijkheden over te hevelen van het Vlaamse naar het lokale niveau. Dat creëert soms problemen, omdat sommige gemeentebesturen daar de tools of de mankracht niet voor hebben. In een stad als Antwerpen heb je voldoende knowhow, met een dienst stedenbouw, een vastgoedbedrijf, een stadsbouwmeester … In een kleine gemeente is dat soms één ambtenaar. Het is logisch dat die dat in zijn eentje niet kan bolwerken. Ik geloof zelf heel hard in regie in plaats van regels. Je hebt een soort projectregisseur nodig die de gemeenten begeleidt in zo een proces. Zo kan je de kwaliteit stimuleren. Daar zetten we ook op in met het team. In de twintig jaar dat er een Vlaamse Bouwmeester en een Vlaams Architectuurinstituut bestaan, is de kwaliteit van de publieke opdrachten – politiekantoren, gemeentehuizen … – aanzienlijk toegenomen. We mogen zelfs stellen dat vele ervan tot de Europese architectuurtop behoren.”

 

Vanuit het landschap denken

Wellicht het fundamentele probleem in Vlaanderen én een van de grote uitdagingen in het kader van de klimaattransitie, blijft de versnippering. Erik Wieërs vindt dat we die versnippering anders moeten benaderen dan we meestal gedaan hebben. “Er wordt altijd in cijfers gesproken over ons verspreide landschap. Maar we zullen er niet komen als we alleen naar de getallen kijken”, zegt hij. “Er bestaan bijvoorbeeld veel verschillende soorten open ruimte en dat kan je niet altijd kwantitatief weergeven. Een ruimte waar koeien grazen, is bijvoorbeeld officieel geen ruimtebeslag maar landbouwzone, terwijl een ruimte waar paarden staan dat wel is, omdat het gezien wordt als een stuk natuur dat ingenomen wordt voor recreatie. Terwijl het ruimtelijk gezien natuurlijk geen enkel verschil maakt. Nog een voorbeeld: een maisveld is bij wijze van spreken bijna even erg als een betonnen parking, omdat mais de grond volledig verarmt en bijna waterondoordringbaar maakt. Cijfers zeggen dus zeker niet alles en geven zelfs een vertekend beeld. Er zijn enorm veel nuances tussen wat bebouwd is en wat niet en het is hoog tijd om vanuit de kwaliteit van het open landschap te denken en niet vanuit de cijfers. Los daarvan is de kern van ons probleem natuurlijk dat wij ons landschap enorm verwaarloosd hebben. Zo zijn er veengebieden waar we miljoenen liters water weggepompt hebben en die we bedekt hebben met een laag zand om er koeien te laten grazen. Koeien die vervolgens melkpoeder produceren dat we naar China exporteren. Je kan het zo gek niet bedenken.”

Overgangssituatie

Een oplossing voor de verregaande versnippering is een slimme verdichting, waarbij we meer in de stads- en dorpskernen gaan wonen. De vorige Bouwmeester stelde dat ideaalbeeld een pak scherper dan de huidige, maar toch zijn er heel wat inhoudelijke overeenkomsten. Erik Wieërs: “Ik ben het er absoluut mee eens dat de verdere inname van open ruimte een halt moet worden toegeroepen, ook als het om industrie of industriële landbouw gaat. We zijn daar al veertig jaar te laat mee. De bouwshift is dus van cruciaal belang. Maar ik geloof niet dat dit tot een situatie zal leiden waarbij we allemaal in de kernen wonen. Gaan we al die verkavelingen dan afbreken? Dat lijkt me straf. We moeten ons dus ook afvragen wat we gaan doen met de bestaande, slecht ontsloten verkavelingen. Volgens mij moeten we daar inzetten op autodelen, op het ontharden van de omgeving, vermijden dat het regenwater naar de riolering vloeit … En we moeten inzetten op het collectieve. Je kan coöperaties oprichten waarin je de grond onderbrengt en op die manier samen de klimaatuitdagingen aanpakken. Verwijder alle afsluitingen tussen de percelen, rijd het gras niet meer af en geef de gazons terug aan de natuur. Dat scenario is wat mij betreft een mooie overgangssituatie tegen dat we allemaal terug in de steden gaan wonen. Het is in elk geval een must dat we iets doen aan de huidige situatie. Als er teveel regenwater naar de riolen vloeit omdat iedereen een verhard voortuintje heeft, krijg je gegarandeerd opnieuw toestanden zoals in Pepinster bij de hevige regenval waar we ongetwijfeld weer mee geconfronteerd worden. Veel mensen leggen die link nog niet. Die waterhuishouding, samen met de biodiversiteit, is een van de grootste uitdagingen die ons te wachten staan, ongeacht waar je woont. We worden nu natuurlijk geconfronteerd met de vergissingen uit het verleden. Het was niet alleen fout hoe we verspreid gebouwd, verkaveld en verhard hebben, maar ook dat we alles op de riolering hebben aangesloten en de landbouw vrij spel gegeven hebben. Het gaat eigenlijk om een hele mentaliteit die in de loop der decennia is fout gelopen: hoe we eten, hoe we samenleven. Je merkt een wijziging bij de jongere generaties, maar er zal wat tijd moeten overgaan. De vraag is alleen of we die hebben.”

Polarisatie

Erik Wieërs ziet het alleszins als een grote verdienste van zijn voorganger dat hij de relatie tussen ons verspreide woonmodel en de klimaatproblematiek op de agenda geplaatst heeft. “Daarvoor was dat verband voor heel veel mensen niet duidelijk. De klimaatsituatie is een gigantische uitdaging op vlak van mobiliteit en energie. De situatie in Vlaanderen ligt zo mogelijk nog moeilijker dan in andere regio’s omdat we zo een verspreide bebouwing hebben. Alleenstaande woningen zijn moeilijker om te isoleren en verwarmen en je moet je veel meer verplaatsen omdat je overal veraf woont. In een dense stad is het makkelijker: daar regel je alles met een warmtenet en isoleer je de gebouwen makkelijker. En je kan overal te voet of met de metro naartoe. De bestaande situatie, met die eindeloze lintbebouwing en verafgelegen verkavelingen, werd in de vorige eeuw uit economische en ideologische overwegingen gestimuleerd. De mensen leenden geld bij de bank om hun eigen woning te zetten, de bouwsector draaide op volle toeren: economisch gezien was dat fantastisch. Alleen blijkt nu dat dit systeem problematisch is in het licht van de broodnodige transitie. Door iedereen schrik aan te jagen en te dreigen met hun vrijstaande woning af te breken, lossen we niets op maar polariseren we alleen het debat.”

De rol van de overheid

Bij deze problematiek is volgens de Bouwmeester ongetwijfeld een rol weggelegd voor de overheid, die initiatieven kan ondersteunen. Erik Wieërs: “De overheid kan bijvoorbeeld verplichten om in een wijk enkel nog inheemse vegetatie te planten. Of ze kan laten onderzoeken welke dieren en planten op een bepaalde plaats goed gedijen. Wie ervoor kiest om afgelegen te wonen, zal aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen wat betreft de manier waarop hij zich verplaatst. We kunnen inzetten op lokale windmolens en het gebruik van zonnepanelen – maar dan wel op een andere manier dan nu het geval is. Het is bijna ridicuul dat we op elke woning zonnepanelen plaatsen. Je moet dat op wijkniveau aanpakken en bekijken wat de beste plek is om panelen te plaatsen voor de hele wijk. Als we enkel mensen met een individuele woning ondersteunen om zonnepanelen te plaatsen, gaan we de noodzakelijke energietransitie niet realiseren.”

 

Collectieve aanpak

De oplossing zal er volgens de Bouwmeester vooral moeten komen met collectieve antwoorden. Erik Wieërs: “Een collectieve aanpak is essentieel. Ik zie dat zeker niet als een nadeel. Als je er bijvoorbeeld bejaarden van kan overtuigen om hun villa te verlaten en hun intrek te nemen in een vorm van cohousing waar hun leefkwaliteit een pak hoger ligt, ben je goed bezig. Heel veel Vlamingen staan heel erg op hun privacy en vrezen – ten onrechte – dat ze die gaan verliezen bij zulke collectieve initiatieven. Het is een uitdaging voor de architectuur om woningen te bouwen waar je voldoende privacy koppelt aan een gemeenschappelijk element. Als je je fietsen samen stalt, hoef je maar één fietspomp en hogedrukreiniger te kopen voor de hele buurt in plaats van elk apart. En misschien is er wel een buur die het onderhoud van de fietsen op zich wil nemen. Ik vind het trouwens een gunstige evolutie dat er steeds meer initiatieven van onderuit ontstaan, dus bij de burgers zelf. Het is de rol van de overheid om dat te stimuleren en ondersteunen. Ik zou de mensen ook willen oproepen om niet op de overheid te wachten om ideeën te lanceren. In de plaats van te wachten tot er iets gebeurt, kan je zelf naar de lokale overheid stappen met de vraag om een basketbalpleintje, een speeltuin of een vijver aan te leggen. Daarvoor moeten we af van die strikte tweedeling tussen privé en publiek, waarbij het eerste volledig in handen ligt van de burger en het tweede bij de overheid. Door de verantwoordelijkheid voor bepaalde zaken bij de burgers te leggen, zullen ze ook meer zorg dragen voor hun buurt en ontstaat er automatisch meer sociaal leven.”

Het is een uitdaging voor de architectuur om woningen te bouwen waar je voldoende privacy koppelt aan een gemeenschappelijk element.

Beleggingsmarkt

Die collectieve benadering kan ook helpen bij dat andere probleem waarmee onze woningmarkt te kampen heeft: de betaalbaarheid van de woningen. Erik Wieërs: “De woningmarkt is de laatste jaren geëvolueerd naar een beleggingsmarkt. Als er op Het Eilandje in Antwerpen een appartement verkocht wordt, gaat de helft naar tweedeverblijvers en de andere helft naar investeerders. Wie vroeger belegde op de beurs, investeert nu in een appartement aan de kust. Dat heeft niets meer met wonen te maken. Terwijl er anderzijds een ellenlange wachtlijst is voor het bekomen van een sociale woning. Probeer maar eens iets te huren in Antwerpen. Je vindt er niets onder de 750 euro. Dat is voor veel mensen onhaalbaar. Ik ben geen econoom maar het lijkt me cruciaal dat we komaf maken met die grondspeculatie. Dat zie je bijvoorbeeld al gebeuren in Zwitserland, waar ze veel meer met coöperaties werken. In die formule koop je een aandeel maar blijft de grond eigendom van de coöperatie. Dat biedt volgens mij ook sociale voordelen. Je moet met elkaar praten en er ontstaat een gemeenschap. Zo hoef je als je ouder wordt misschien ook niet naar een woonzorgcentrum. De buren kunnen je boodschappen doen. We zijn tenslotte sociale wezens. Als je aan mensen die in een verkaveling wonen vraagt waarom ze het er leuk vinden, krijg je altijd dezelfde antwoorden: we hebben toffe buren, we organiseren leuke activiteiten zoals de nieuwjaarsdrink en garagesales … Het gaat altijd om gemeenschappelijke dingen. We moeten nog meer focussen op wat je samen kan doen als je met een groep mensen samenwoont. We hebben dat wijk- of buurtniveau verwaarloosd en moeten daar absoluut meer op inzetten.”

Dorp vs stad

Voor Erik Wieërs is de meergezinswoning de norm voor de toekomst, zowel in de stad als in het dorp. Deze typologie biedt namelijk de beste kansen op de nodige densiteit en collectiviteit. Dit betekent echter niet dat we generieke stedelijke typologieën zomaar moeten toepassen in de dorpskern. Erik Wieërs: “In het boek ‘Toolbox voor Dorpse Architectuur’ stelt AR-TUR, een architectenvereniging uit de Kempen, een aantal projecten voor die zij zien als voorbeelden van kwalitatieve dorpsarchitectuur. Het betreft architectuur die contextueel is, die rekening houdt met de schaal, het ritme en de kwaliteiten van het dorp. Die kwaliteiten kunnen bijvoorbeeld zijn dat je een dorpel hebt om op te zitten, dat er doorkijk is naar het achterliggende landschap … Het komt erop aan om als architect in te spelen op die kwaliteiten. Spijtig genoeg zie je nu dikwijls een appartementsbouw dat uit de Belgische kust geïmporteerd lijkt, met bijvoorbeeld glazen balustrades die eigenlijk bedoeld zijn om de zee te kunnen zien vanop je terras. In een dorp hebben die geen enkel nut. In de meeste dorpen vind je traditioneel vooral grondgebonden woningen, met een voordeur die aan het openbaar domein grenst. In een appartement heb je een gemeenschappelijke inkomhal, wat meteen een heel ander gegeven is. Het probleem is dat men enkel die twee typologieën lijkt te kennen, terwijl er zoveel tussenoplossingen bestaan van grondgebonden gestapelde woningen. We moeten op zoek naar typologieën die beter inspelen op de intrinsieke kwaliteiten van een dorp. Je kan die stedelijke appartementen dus niet zomaar in een dorpscontext plaatsen. Economisch gezien is dat misschien rendabel voor de ontwikkelaar, maar het is totaal ongepast. Veel dorpen zijn ondertussen hun dorpse karakter kwijtgeraakt door die spijtige evolutie. Maar we kunnen het tij nog keren en het dorp zijn identiteit.

We moeten nog meer focussen op wat je samen kan doen als je met een groep mensen samenwoont. We hebben dat wijk- of buurtniveau verwaarloosd en moeten daar absoluut meer op inzetten.